Herinneringen
Herinneringen van twee kleindochters van Julius Röntgen:
1. Nicht singen!
door Anne Marie de Boer-Röntgen (1923-2017), oudste dochter van Johannes Röntgen
2. Herinneringen aan Gaudeamus
door Margaret (Agnes) Thiadens-Röntgen (1911-2002), oudste dochter van Julius Röntgen jr.
Nicht singen!
door Anne Marie de Boer-Röntgen (1923-2017), oudste dochter van Johannes Röntgen
Als oudste kleindochter van Julius Röntgen zal ik hier enkele herinneringen vertellen:
Omdat mijn ouders en ik pas in 1928 in Amsterdam zijn komen wonen, zijn het maar flitsen die ik nog weet uit de tijd, dat ik in Bilthoven logeerde. Mijn grootvader was een gezellige, warme persoonlijkheid, die er altijd was, vol muziek, steeds neuriënd. Wèl ging hij altijd zijn eigen weg. Gingen we wandelen op de hei, tegenover het huis, liep hij alleen, vòòr ons uit, of àchter ons, en ik aan de hand van mijn grootmoeder. Ik werd daar in Bilthoven op “Gaudeamus” altijd “gedropt”, als mijn ouders op concertreis waren. Ook in de vakanties logeerden we er, allemaal samen. Als ik, achter in de tuin aan het spelen was op het grasveld, zag ik mijn grootouders, of andere familieleden, op het terras zitten. Naar verluid, holde ik dan daarheen, en ging altijd bij mijn grootvader op schoot zitten. Bij het avondeten, samen met de hele familie, inclusief Oom Frants en Oom Edvard, de twee nog ongetrouwde broers van mijn vader, zat vaak iedereen te neuriën. Dan zei mijn grootvader: “Nicht singen!” Hij wilde niet gestoord worden tijdens zijn eigen neuriën, want dat was componeren! En als hij klaar was met zijn eten, en wij nog niet, kon hij altijd opstaan, en naar zijn werkkamer gaan, om daar meteen aan de piano, de muziek, die hij in zijn hoofd had, op te schrijven. In die kamer had hij ook een hoge houten zuil, geheel gevuld met pijptabak. Zo kon hij dan meteen zijn pijp stoppen, en weer, pijp rokend, aan de piano gaan zitten werken. Als ik, als klein 5-jarig meisje, naar bed moest, ’s avonds, gaf ik altijd mijn grootvader een nachtkusje boven op zijn kale hoofd. Dat was een heel merkwaardig gevoel: ik voel het nu nog steeds (na 80 jaar!): afstandelijk, en toch heel dichtbij! Ik hoorde ook vaak mijn grootouders op twee piano’s spelen, o.a. dat heerlijke Scherzo in b-klein opus 33 , door mijn grootvader gecomponeerd. Mijn grootmoeder was ook een uitstekende pianiste. Zij gaf mij iedere ochtend, als ik daar logeerde, pianoles. En ook speelde zij mij, uit een pianouittreksel, de hele Zauberflöte van Mozart voor, zodat ik die zou leren kennen! Mijn grootvader was dan zelf aan het werk. Ook was het zo, dat mij grootvader, toen zijn kinderen nog in de wieg lagen, al hun handjes bekeek, of ze geschikt waren voor een bepaald instrument: piano, viool of cello. Zijn kinderen moesten van het begin af aan, muziekles hebben. Dat vond hij blijkbaar vanzelfsprekend. En zo werd ik, als kleinkind, voor de piano geschikt bevonden, en moest ’s ochtends, als ik daar logeerde, achter die piano! Pas ’s middags mocht ik in de tuin spelen! Als er musicerende gasten waren, maar ook met de eigen zoons, werd er veel kamermuziek gemaakt, in de muziekkamer. Dat hoorde ik dan vanuit de verte in de tuin. Dat was héérlijk, en heel bijzonder! Voor mijn grootvader was het heel bijzonder dat hij nog heeft meegemaakt dat mijn zus Marie Louise werd geboren, in februari 1931. We waren allemaal zo blij en dankbaar met haar komst in ons gezin, en mijn grootouders in het bijzonder! Er bestaat nog een foto van ons allemaal in de tuin van Gaudeamus, waar mijn grootvader mijn zusje op de arm heeft, en daar duidelijk van geniet! De laatste jaren voor zijn dood (in 1932) was zijn gezondheid niet meer zo goed. Hij moest geopereerd worden. Dat was een ramp voor mijn grootmoeder. Ik herinner mij dat ik hem ging opzoeken, met mijn grootmoeder en ouders, in het ziekenhuis in Utrecht, na de operatie. Maar ik schrok ervan, zoals hij eruit zag. Een heel mager, bleek mannetje lag daar in het ziekenhuisbed. Dat greep mij ontzettend aan. Maar wat was hij blij, dat ik hem kwam opzoeken! En dat contrast, dat lichaam, mager en oud, én die blijdschap, zoals hij vroeger altijd was, vergeet ik nooit! Dan realiseer ik mij, dat de ware aard van mijn grootvader, dat blije optimisme, die warmte, die hij wist over te brengen op zijn medemensen, door de dood heen, altijd zal blijven bestaan in onze harten!
Herinneringen aan Gaudeamus, vanaf de eerste steenlegging
door Margaret (Agnes) Thiadens-Röntgen (1911-2002)
Een grote verandering in ons bestaan in Bilthoven ontstond toen besloten werd dat mijn grootouders, na de pensionering van onze grootvader als directeur van het conservatorium, in Bilthoven zouden gaan wonen en dat Oom Frants, die zijn opleiding aan de Quellinus-school in Amsterdam voleindigd had, het huis voor hen mocht bouwen. Als plaats werd uitgezocht het einde van de Gerard Doulaan, op een hoek, een grote dophei-heide vóór en verder rondom naald- en loofbos. Een heerlijke plek. Enige consternatie ontstond, toen een broer van Bestemama, die Rozenkruiser was, op een dag de plek kwam bekijken en uitvond dat er aardstralen zaten onder de plek waar gebouwd moest worden. Toch, ik zag de foto nog dezer dagen, werd de eerste steen gelegd in september 1924: bestemama met een enorme fluwelen hoed op, gehurkt met ons kinderen vooraan (het was haar huis), een baldakijn van dennentakken, erboven de architect bescheiden opgesteld, de aannemer met zijn mannen erachter en de rest van de familie ook. Kleinzoon Frithjof mocht de eerste steen leggen van het heerlijke huis, dat, typisch voor mijn levensblije grootvader, ‘Gaudeamus’ werd gedoopt en nu nog steeds als zodanig bekend staat. Het is in muziekkringen overbekend dat daar, na de dood van mijn grootouders, de heer Maas een muziekcentrum stichtte voor moderne musici en dat daar nog steeds, en ook nog in dezelfde muziekkamer, veel activiteiten worden gehouden. Toen de tijd eindelijk was aangebroken en alle mooie meubelen een plaats hadden gevonden, was het een heerlijk en sfeervol huis geworden. Als je aanbelde werd er opengedaan door huisknecht Arie in een roze en wit gestreept jasje, en via de vestibule kwam je in een hoekige hall, met aan alle kanten boekenkasten, aan het eind een rond trapje naar de muziekkamer. Die is rond gebouwd en omdat het dak ernaast steil omhoog gaat, dacht eenieder, dat het huis een opengeslagen vleugel moest voorstellen, hetgeen in het geheel niet de bedoeling was geweest. In de hoek naar de straat stonden twee vleugels opgesteld, zo konden mijn grootouders bijvoorbeeld tijdens muziekanalyse-lessen, die al gauw voor liefhebbers werden gegeven, vierhandig de grote symfonie- en operawerken weergeven. Dat waren overigens heerlijke avonden, ik was een trouwe gast en heb er enorm veel opgestoken én genoten. Mijn grootvader in zijn element, alle details van een werk er uithalen en zingend en spelend belichten.
Ik wil nog even vertellen over het huis: vanuit de muziekkamer ging ergens verscholen een trapje omlaag en daar was de gezellige eetkamer met ernaast een hokje waar Bestemama altijd de theeboel afwaste. Vanuit deze kamer kwam je op het terras, waar ‘s-zomers theefestijnen plaatsvonden. Boven de kamers, voor elke zoon één en een grote logeerkamer, behalve de slaapkamer van mijn grootouders met erachter (dat vond ik imponerend) een kleedkamer. Daarboven de appartementen van Arie en zijn vrouw Coba, die de huishouding deed (op den duur kwam er een dochtertje bij). Grote bostuin rondom het huis en daar achterin het werkhuisje van oom Frants, die een lange tijd nog thuis woonde en van daaruit zo goed en zo kwaad als het ging verder ging met zijn architectenloopbaan. Hij was tenslotte nog maar negentien jaar, toen hij Gaudeamus bouwde. Dit huis bracht hem wel wat bekendheid, want het was “anders dan anders”. De logeerkamer werd druk gebruikt, van overal in de wereld waren er gasten, zodat de overgang van Amsterdam niet al te groot was. In de komende jaren had Bestepapa ook veel tijd om te componeren. Hij deed dat in zijn eigen kamer, direct links als je de hall binnenkwam. Bijzonder was er de heel diep ingebouwde tabaksdoos, hij was een fervente pijproker, je zag hem zelden zonder. Daar stond de vleugel die hij van Grieg gekregen had na een logeertijd in Amsterdam, waar zij beurtelings als solist of dirigent met het Concertgebouworkest speelden.
Deze tekst is overgenomen uit de autobiografie ‘Het Boek van Vroeger, herinneringen van Agnes Thiadens-Röntgen’, geredigeerd en uitgegeven ter gelegenheid van haar 95ste geboortedag door haar zoon Reinier Thiadens te Saint Marcellin, april 2006.